Zodra ze de hoofdweg op loopt, begrijpt Felicidad wat haar lot is. Hij heeft niet op haar gewacht en, alsof het verleden tastbaar was, meent ze aan de horizon de zwakke rode weerschijn te zien van de achterlichten van de auto. In de weidse duisternis van de velden rest niets dan ontgoocheling en een bruidsjapon.
Ze gaat op een steen bij de deur van het toilet zitten en besluit dat ze niet zo had moeten treuzelen, dat het misschien allemaal wat sneller had moeten gaan. Het is vreemd om daar te zitten en de rijstkorrels uit het borduursel van haar jurk te plukken, met niets anders om haar heen dan het open veld, de hoofdweg en vlak langs de weg het damestoilet.
Na een poosje heeft Felicidad alle rijstkorrels uit haar jurk gepeuterd. Ze huilt nog niet; volledig in beslag genomen door de schok dat hij haar verlaten heeft, strijkt ze de plooien van haar jurk glad, bestudeert ze haar nagels en staart ze naar de weg waarlangs hij verdwenen is, alsof ze wacht tot hij terugkomt.