Met jou in mijn armen zie ik op de muur voor het eerst de schaduw die we samen vormen. Je bent twintig minuten oud.
Je moeder sluit haar oogleden, maar ze wil niet slapen. Ze geeft alleen haar ogen een paar seconden rust.
‘Pasgeborenen vergeten wel eens om te ademen,’ verstoort een vriendelijke verpleegster de feestvreugde.
Ik vraag me af of ze dat elke dag zo zegt. In dezelfde bewoordingen. Met dit tactvolle air van een verdrietige waarschuwing.
Je kleine lichaam ademt, ja: zelfs in het schemerduister van het ziekenhuis is je ademhaling zichtbaar. Maar ik wil haar horen, jou horen, ik word gestoord van mijn eigen gehijg. En door mijn luidruchtige hart kan ik het jouwe niet horen.
Gedurende de nacht hou ik om de twee of drie minuten mijn adem in om te controleren of jij nog ademt. Het is zo’n zinnig bijgeloof, het zinnigste van alle: stoppen met ademhalen zodat je kind kan ademen.